Bijbelse feesten

In de Bijbel geeft God zijn volk herhaaldelijk de opdracht om feesten te vieren. Vaste tijden om te gedenken en vooruit te zien. Feesten die iets onthullen over Gods plan met de wereld. Feesten die bijbelse principes op een bijzondere manier tastbaar maken, tot leven brengen.

Deze website is gewijd aan deze bijbelse feesten. Het zijn de acht feesten die God via de Thora (Leviticus 23Numeri 28-29 - Deuteronomium 16:1-17) aan zijn volk Israël gaf.

 

 

 

 




Leviticus 23

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Dit zijn de hoogtijdagen van de HEER, die je als heilige dagen samen moet vieren. Dit zijn mijn hoogtijdagen: 3 Zes dagen kun je werken, maar de zevende dag is het sabbat, een dag van volstrekte rust, die je als heilige dag samen moet vieren. Je mag die dag geen enkele bezigheid verrichten. Waar je ook woont, het moet een rustdag zijn die aan de HEER gewijd is. 4 Dit zijn de hoogtijdagen van de HEER, die je als heilige dagen samen moet vieren, elk op de aangewezen tijd: 5 Op de veertiende dag van de eerste maand wordt ter ere van de HEER het pesachoffer bereid, in de avondschemer. 6 En op de vijftiende dag van die maand begint ter ere van de HEER het feest van het Ongedesemde brood: zeven dagen lang moeten jullie dan ongedesemd brood eten. 7 De eerste dag moet je als heilige dag samen vieren; je mag dan niet werken. 8 Elk van de zeven dagen moeten jullie de HEER een offergave aanbieden. De zevende dag moet je opnieuw als heilige dag samen vieren, en ook dan mag je niet werken.”’ 9 De HEER zei tegen Mozes: 10 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik jullie zal geven en je daar de oogst binnenhaalt, moeten jullie de eerste schoof van je gersteoogst naar de priester brengen. 11 De priester moet de schoof ten overstaan van de HEER omhoogheffen opdat die als offer zal worden aanvaard. De priester moet de schoof omhoogheffen op de dag na de sabbat. 12 Op de dag dat de schoof wordt aangeboden, moeten jullie ook een eenjarige ram zonder enig gebrek als brandoffer aan de HEER opdragen, 13 met het bijbehorende graanoffer van twee tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, als een geurige gave die de HEER behaagt, en het bijbehorende wijnoffer van een kwart hin wijn. 14 Tot op de dag dat deze gave aan jullie God is gebracht, mag je geen brood, geroosterd graan of vers graan eten. Deze bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht, generatie na generatie, waar je ook woont. 15 Vanaf die dag na de sabbat, vanaf de dag dat de schoof omhooggeheven is, moeten zeven volle weken worden afgeteld, 16 tot de dag na de zevende sabbat. Vijftig dagen moeten jullie aftellen, en dan moeten jullie de HEER een graanoffer aanbieden uit de nieuwe tarweoogst. 17 Jullie moeten dan uit je woonplaats brood meenemen om het voor de HEER omhoog te heffen: twee broden van twee tiende efa tarwebloem, met zuurdesem gebakken, als gave voor de HEER uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst. 18 Tegelijk met het brood moeten zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek, een stier en twee volwassen rammen worden aangeboden. Die dienen als brandoffer voor de HEER en vormen samen met de bijbehorende graan- en wijnoffers een geurige gave die de HEER behaagt. 19 Als reinigingsoffer moet een bok worden geofferd, en als vredeoffer twee eenjarige rammen. 20 De twee jonge rammen (23:20) De twee jonge rammen – Volgens de Samaritaanse Pentateuch en de Septuaginta. MT: ‘Met twee jonge rammen’. moet de priester tegelijk met het brood uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst ten overstaan van de HEER omhoogheffen. Zo worden deze offers voor de HEER geheiligd; ze zijn bestemd voor de priester. 21 Jullie moeten die dag als heilige dag samen vieren en mogen dan niet werken. Dit voorschrift blijft voor jullie voor altijd van kracht, generatie na generatie, waar je ook woont. 22 Ga bij het binnenhalen van de oogst niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God.”’ 23 De HEER zei tegen Mozes: 24 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “De eerste dag van de zevende maand moeten de hoorns schallen. Het zal voor jullie een rustdag zijn, die je als heilige dag samen moet vieren. 25 Je mag die dag niet werken en moet de HEER een offergave aanbieden.”’ 26 De HEER zei tegen Mozes: 27 ‘Neem dit in acht: De tiende dag van de zevende maand is het Grote verzoendag, een dag die jullie als heilige dag samen moeten vieren. Jullie moeten die dag in onthouding doorbrengen en de HEER een offergave aanbieden. 28 Je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, want het is Grote verzoendag, waarop voor jullie ten overstaan van de HEER, jullie God, de verzoeningsrite zal worden voltrokken. 29 Wie deze dag niet in onthouding doorbrengt, zal uit de gemeenschap gestoten worden. 30 Wie die dag enige bezigheid verricht, zal ik zelf uit de gemeenschap wegvagen. 31 Je mag die dag geen enkele bezigheid verrichten; deze bepaling geldt voor jullie voor altijd, generatie na generatie, waar je ook woont. 32 Het zal voor jullie een dag van volstrekte rust zijn, die je in onthouding moet doorbrengen. Deze dag moet in volstrekte rust worden doorgebracht, vanaf de avond van de negende dag van die maand tot aan de avond daarop.’ 33 De HEER zei tegen Mozes: 34 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Op de vijftiende dag van de zevende maand begint ter ere van de HEER het Loofhuttenfeest, dat zeven dagen duurt. 35 De eerste dag moet je als heilige dag samen vieren; je mag dan niet werken. 36 Elk van de zeven dagen moeten jullie de HEER een offergave aanbieden. De achtste dag moet je opnieuw als heilige dag samen vieren, en ook dan moeten jullie een offergave aanbieden aan de HEER. Er zal dan een feestelijke samenkomst zijn en er mag niet gewerkt worden. 37 Dit zijn de hoogtijdagen van de HEER, die je als heilige dag samen moet vieren en waarop jullie de HEER een offergave moeten aanbieden, brandoffers, graanoffers, vredeoffers en wijnoffers, al naar gelang voor een bepaalde dag is voorgeschreven. 38 Deze offers vallen buiten wat jullie de HEER elke sabbat geven en buiten je wijgeschenken, gelofteoffers en vrijwillige gaven. 39 Neem dit in acht: Op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer je de oogst van het land hebt gehaald, begint het feest van de HEER, dat zeven dagen duurt. De eerste dag en de achtste dag moeten voor jullie rustdagen zijn. 40 De eerste dag moeten jullie mooie vruchten plukken en takken afsnijden van dadelpalmen, loofbomen en beekwilgen. Zeven dagen lang moeten jullie feestvieren ten overstaan van de HEER, jullie God. 41 Elk jaar moet dit feest ter ere van de HEER zeven dagen lang gevierd worden. Dit voorschrift geldt voor altijd, generatie na generatie. Vier dit feest in de zevende maand. 42 Zeven dagen lang moeten jullie in hutten wonen, elke geboren Israëliet moet in een loofhut wonen, 43 om jullie kinderen eraan te herinneren dat ik de Israëlieten in hutten liet wonen toen ik hen uit Egypte wegleidde. Ik ben de HEER, jullie God.”’ 44 En Mozes maakte de hoogtijdagen van de HEER aan het volk bekend.




Numeri 28-29

28:

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Laat de Israëlieten ervoor zorgen dat ze mij op de vastgestelde tijden mijn offers brengen, het voedsel dat mij wordt aangeboden als een geurige gave die mij behaagt.
3 Zeg tegen hen: “Elke dag moet u de HEER een offergave aanbieden. Draag hem dagelijks twee eenjarige rammen zonder enig gebrek als brandoffer op, 4 de ene ram ’s morgens, de andere tegen het vallen van de avond, 5 met een graanoffer van een tiende efa tarwebloem vermengd met een kwart hin zuivere olijfolie. 6 Dit is een brandoffer dat u dagelijks moet brengen en dat op de Sinai is ingesteld; het is een geurige gave die de HEER behaagt. 7 Bij de eerste ram hoort een wijnoffer van een kwart hin wijn. De wijn die de HEER geofferd wordt, moet in het heiligdom worden uitgegoten. 8 De tweede ram offert u tegen het vallen van de avond, met eenzelfde graanoffer en eenzelfde wijnoffer als ’s morgens, een geurige gave die de HEER behaagt.
9 Op sabbat biedt u twee eenjarige rammen zonder enig gebrek aan, met een graanoffer van twee tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, en het bijbehorende wijnoffer. 10 Dit brandoffer moet elke sabbat gebracht worden, naast het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende wijnoffer.
11 Bij elke nieuwemaan moet u de HEER als brandoffer twee stieren, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek opdragen. 12 Bij elke stier komt een graanoffer van drie tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, bij de volwassen ram een graanoffer van twee tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, 13 en bij elke jonge ram een graanoffer van één tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie. Dit alles is bestemd als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt. 14 De bijbehorende wijnoffers zijn een halve hin wijn bij elke stier, een derde hin bij de volwassen ram en een kwart hin bij elke jonge ram. Dit is het maandelijkse brandoffer; het moet elke maand van het jaar gebracht worden. 15 Ook moet als reinigingsoffer een bok aan de HEER worden opgedragen, naast het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende wijnoffer.
16 Op de veertiende dag van de eerste maand wordt ter ere van de HEER het pesachoffer bereid. 17 En op de vijftiende dag van die maand begint het feest waarop er zeven dagen lang ongedesemd brood gegeten wordt. 18 De eerste dag moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. 19 Draag de HEER als brandoffer twee stieren, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen op; ze mogen geen enkel gebrek hebben. 20 Bied daarbij een graanoffer aan van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elke stier, twee tiende efa bij de volwassen ram 21 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 22 Ook moet u, als reinigingsoffer, een bok aanbieden, om verzoening voor uw zonden te bewerken. 23 Deze offers komen niet in mindering op het brandoffer dat elke morgen gebracht wordt. 24 Elk van de zeven dagen moet u dit voedsel als offergave aanbieden, een geurige gave die de HEER behaagt. Met het bijbehorende wijnoffer moet het naast het dagelijkse brandoffer worden aangeboden. 25 De zevende dag moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken.
26 Ook de dag van de eerste opbrengst, de dag van het Wekenfeest, waarop u de HEER een graanoffer uit de nieuwe oogst aanbiedt, moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. 27 Bied die dag als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt, twee stieren aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen, 28 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elke stier, twee tiende efa bij de volwassen ram, 29 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 30 Bied ook een bok aan, om verzoening voor u te bewerken. 31 De dieren mogen geen enkel gebrek hebben. Deze offers, met de bijbehorende wijnoffers, komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graanoffer.

29:
1 De eerste dag van de zevende maand zullen de hoorns schallen. Vier die dag gezamenlijk als heilige dag; u mag dan niet werken. 2 U moet de HEER die dag als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt, een stier opdragen, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek, 3 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij de stier, twee tiende efa bij de volwassen ram 4 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 5 Bied ook een bok aan, als reinigingsoffer, om verzoening voor u te bewerken. 6 Deze offers komen niet in mindering op het maandelijkse brandoffer en het daarbij horende graanoffer en ook niet op het dagelijkse brandoffer en de voorgeschreven graan- en wijnoffers die daarbij horen. Dit is een geurige offergave die de HEER behaagt.
7 Ook de tiende dag van de zevende maand moet u als heilige dag samen vieren. U moet die dag in onthouding doorbrengen en mag geen enkele bezigheid verrichten. 8 Bied de HEER die dag als brandoffer, als een geurige gave, een stier aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen, alle zonder enig gebrek, 9 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij de stier, twee tiende efa bij de volwassen ram 10 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 11 Als reinigingsoffer moet u een bok aanbieden. Deze offers komen niet in mindering op het reinigingsoffer waarmee de verzoeningsrite voltrokken wordt, en ook niet op het dagelijkse brandoffer en de daarbij horende graan- en wijnoffers.
12 De vijftiende dag van de zevende maand moet u eveneens als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. Vier ter ere van de HEER zeven dagen lang feest. 13 Bied als brandoffer, als een geurige offergave die de HEER behaagt, dertien stieren aan, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen, dieren zonder enig gebrek, 14 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elk van de dertien stieren, twee tiende efa bij elk van de twee volwassen rammen, 15 en één tiende efa bij elk van de veertien jonge rammen. 16 Bied als reinigingsoffer een bok aan. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 17 Op de tweede dag biedt u twaalf stieren aan, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 18 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 19 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 20 Op de derde dag elf stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 21 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 22 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 23 Op de vierde dag tien stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 24 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 25 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 26 Op de vijfde dag negen stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 27 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 28 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 29 Op de zesde dag acht stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 30 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 31 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 32 Op de zevende dag zeven stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 33 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 34 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 35 De achtste dag moet er een feestelijke samenkomst zijn; u mag dan niet werken. 36 Bied dan als brandoffer, als een geurige offergave die de HEER behaagt, een stier aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek, 37 en bied bij de stier, bij de volwassen ram en bij elk van de jonge rammen het bijbehorende graan- en wijnoffer aan, zoals voorgeschreven. 38 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer.
39 Dit zijn de brandoffers, graanoffers, wijnoffers en vredeoffers die u de HEER op uw hoogtijdagen moet opdragen. Ze vallen buiten uw gelofteoffers en uw vrijwillige gaven.”’




Deuteronomium 16:1-17

1 Ieder jaar in de maand abib moet u voor de HEER, uw God, het pesachoffer bereiden. Hij heeft u immers op een nacht in die maand uit Egypte weggeleid. 2 Voor het pesachoffer ter ere van de HEER moet u geiten, schapen of runderen slachten op de plaats die hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. 3 Bij dat vlees mag u geen gedesemd brood eten, maar alleen ongedesemd brood, gedurende zeven dagen. Het is het tranenbrood dat u, zolang u leeft, zal herinneren aan de dag waarop u wegtrok uit Egypte, aan dat overhaaste vertrek. 4 Zeven dagen lang mag er in het hele land bij u geen stukje zuurdesem te vinden zijn. En van het vlees dat de slacht van de eerste avond oplevert, mag niets tot de volgende dag bewaard worden. 5 U mag de dieren voor het pesachoffer niet slachten in elk van de steden die de HEER, uw God, u zal geven, 6 maar u moet dat op de ene plaats doen die hij zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen, en wel ’s avonds, bij zonsondergang, het tijdstip waarop u uit Egypte vertrok. 7 Daar moet u het vlees bereiden en eten; de volgende morgen kunt u weer naar uw eigen woonplaats terugkeren. 8 Zes dagen lang moet u ongedesemd brood eten, en de zevende dag is er een feestelijke samenkomst voor de HEER, uw God; dan mag u niet werken.
9 Zeven weken moet u aftellen: zeven weken nadat de eerste sikkel in het koren is gezet 10 moet u voor de HEER, uw God, het Wekenfeest vieren, zo uitbundig als uw vrijwillige gaven het toelaten, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zegent. 11 Ten overstaan van hem moet u dan feestvieren, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, de Levieten die bij u in de stad wonen, en de vreemdelingen, de weduwen en de wezen. Doe dat op de plaats die de HEER, uw God, zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. 12 Bedenk dat u zelf in Egypte slaaf bent geweest; houd u daarom zorgvuldig aan deze voorschriften.
13 Wanneer het graan is gedorst en de druiven zijn geperst, moet u gedurende zeven dagen het Loofhuttenfeest vieren. 14 Vier dan uitbundig feest, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen die bij u in de stad wonen. 15 Zeven dagen lang moet u voor de HEER, uw God, feestvieren op de plaats van zijn keuze. Hij zal immers al uw werk zegenen en u een rijke oogst geven. Vier daarom uitbundig feest.
16 Driemaal per jaar moeten alle mannen dus voor de HEER, uw God, verschijnen op de plaats die hij zal kiezen: voor het feest van het Ongedesemde brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Ze mogen daar niet met lege handen komen; 17 ieder moet geven naar de mate waarin de HEER, uw God, hem heeft gezegend.